-
-
der Beamte, die Beamtin
de ambtenaar, ambtenares
-
-
-
Apotheker(in)
de apotheker, apothekeres
-
Wohnung, Appartement
het appartement
-
Arbeitsstelle, Job
de baan
-
-
Bäcker, Bäckerin
de bakker
-
-
-
-
-
Biologe (-in)
de bioloog, biologe
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Betriebswirtschaft
economie
-
-
-
-
-
-
Arzneimittel
de geneesmiddelen
-
-
Gruppenleiter
de groepsleider
-
-
-
-
Es geht so.
Het gaat wel.
-
Wie geht's?
Hoe gaat het ermee?
-
Wie geht's dir/Ihnen?
Hoe gaat het met je/u?
-
Wie geht es Ihnen?
Hoe maakt u het?
-
-
-
-
Ich mag sehr gerne...
Ik houd erg van...
-
-
Frisör /-in
de kapper / kapster
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Lehrer /-in
de leraar / lerares
-
-
-
-
-
-
-
-
nicht so gut
niet zo best/goed
-
-
Optiker, Optikerin
de opticien
-
-
-
Personalleiter
de personeelsleider
-
der Polizist / Polizistin
de politieagent / politieagente
-
-
-
-
-
-
-
Maler /-in
de schilder, schilderes
-
-
Schuh / Schuhe
de schoen / schoenen
-
Schuhladen
de schoenenwinkel
-
-
-
Sektretärin
de secretaresse
-
-
-
-
-
-
Student /-in
de student / studente
-
-
-
Studienbücher
de studieboeken
-
Studienfach
de studierichting
-
Es könnte nicht besser sein.
't kan niet beter.
-
-
Zeichner /-in
de tekenaar, tekenares
-
-
-
-
-
-
im Garten arbeiten
tuinieren
-
-
-
Universität
de universiteit
-
Verkäufer /-in
de verkoper / verkoopster
-
-
Krankenschwester
de verpleegster
-
-
spazieren gehen, wandern
wandelen
-
Was für Hobbys hast du?
Wat heb jij voor hobby's?
-
-
-
-
einkaufen, bummeln
winkelen
-
-
-
-
-
-
-
haben
- hebben
- ik heb, jij hebt, u hebt (heeft), hij heeft
- wij/jullie/zij hebben
-
-
-
-
-
-
die Landschaft
het landschap
-
het transport
der Transport
-
-
das Brüderchen
het broertje
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Ich habe keien Geschwister.
Ik heb geen broers of zussen.
-
Ich gehe gerne aus.
Ik ga graag uit.
-
Ich gehe gerne in ein Konzert.
Ik ga graag naar een concert.
-
Ich gehe gerne in die Kneipe.
Ik ga graag naar de kroeg.
-
Ich gehe gerne essen.
Ik ga graag uit eten.
|
|