1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview

DSS - LES 6.txt

  1. Kitchen(s)
    • De keuken
    • De keukens
  2. Would you like to join me?
    Ga je mee?
  3. To cook
    To boil
    Koken
  4. Past tense of koken
    Kookte
  5. P.P. of koken
    Gekookt
  6. Exactly
    Eigenlijk
  7. Rice
    De rijst
  8. To fry
    To bake
    Bakken
  9. Past tense of bakken
    Bakte
  10. P.P. of bakken
    Gebakken
  11. First
    Eerst
  12. Such as
    As
    Zoals
  13. Oil
    De olie
  14. Herbs and spices
    kruiden
  15. Then
    After that
    Daarna
  16. Pan(s)
    • De pan
    • De pannen
  17. Finally
    Ten slotte
  18. Ready
    Klaar
  19. Quick
    Fast
    Snel
  20. Very
    Erg
  21. Easy
    Makkelijk
  22. I will go ahead and
    Ik zal vast
  23. To set the table
    De tafel dekken
  24. Table
    • De tafel
    • De tafels
  25. To cover
    Dekken
  26. To cut
    Snijden
  27. To place
    To put
    Zetten
  28. P.P. of zetten
    Gezet
  29. Part tense of zetten
    Zette
  30. Fire
    Stove
    Het vuur
  31. Restaurant(s)
    • Het restaurant
    • De restaurants
  32. Together
    Samen
  33. To have lunch
    Lunchen
  34. Past tense of lunchen
    Lunchte
  35. P.P. of lunchen
    Geluncht
  36. Lunch(es)
    • De lunch
    • De lunches
  37. OK
    Thank you very much
    Heel graag
  38. Chicken(s)
    • De kip
    • De kippen
  39. Each other
    Elkaar
  40. Waiter(s)
    • De ober
    • De obers
  41. The same
    Hetzelfde
  42. Gentlemen
    Heren
  43. Large
    Big
    Groot
  44. To order
    Bestellen
  45. Past tense of bestellen
    Bestelde
  46. P.P. of bestellen
    Besteld
  47. (Chicken) soup(s)
    • De (kippen)soep
    • De (kippen)soepen
  48. Roll(s)
    Bun(s)
    • Het broodje
    • De broodjes
  49. Raw
    Uncooked
    Rauw
  50. Ham
    De ham
  51. Old
    Fully mature
    Oud
  52. New
    Nieuw
  53. Herring(s)
    • De haring
    • De haringen
  54. White bread
    Het witbrood
  55. Brown bread
    Het bruinbrood
  56. Loaf (of bread)/loaves of bread
    Bread
    • Het brood
    • De broden
  57. What's your.....(taste) like?
    Hoe smaakt...?
  58. To taste
    Smaken
  59. Past tense of smaken
    Smaakte
  60. P.P. of smaken
    Gesmaakt
  61. Very
    Completely
    Heel
  62. Soft
    Zacht
  63. To think
    To find
    Vinden
  64. Past tense of vinden
    Vond
  65. P.P. of vinden
    Vonden
  66. Seafood restaurant
    Het visrestaurant
  67. There (unstressed)
    Er
  68. Excellent
    Prima
  69. Cup(s)
    • De kop
    • De koppen
  70. Bill(s)
    • De rekening
    • De rekeningen
  71. Cappuccino
    De cappuccino
  72. Espresso
    De espresso
  73. Regular
    Ordinary
    Gewoon
  74. Sugar
    De suiker
  75. Red
    Rood
  76. Orange
    Oranje
  77. Yellow
    Geel
  78. Green
    Groen
  79. Blue
    Blauw
  80. Brown
    Bruin
  81. White
    Wit
  82. Black
    Zwart
  83. Purple
    • Purper
    • Violet
  84. Pink
    Roze
  85. Grey
    Grijs
  86. It doesn't matter
    Het maakt me niets uit
  87. I don't care
    Dat kan me niets schelen
  88. To the table
    Aan tafel
  89. Window(s)
    Het raam
  90. Next to
    Naast
  91. To fill
    Vullen
  92. Past tense of vullen
    Vulde
  93. P.P. Of vullen
    Gevuld
  94. again
    nog eens
  95. right folks
    zo jongens
  96. go ahead
    ga je gang
  97. "Enjoy your meal!"
    "Smakelijk eten!"
  98. "and the same to you"
    insgelijks
  99. hot
    heet
  100. to taste
    to try
    proeven
  101. past tense of proeven
    proefde
  102. P.P. of proeven
    geproefd
  103. delightful
    heerlijk
  104. salt
    het zout
  105. pepper
    de peper
  106. enough
    genoeg
  107. in a minute
    zo meteen
  108. some more
    nog wat
  109. to grow fat
    dik worden
  110. too
    te
  111. thick
    fat
    dik
Author
josique
ID
255655
Card Set
DSS - LES 6.txt
Description
DSS - LES 6
Updated

  1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview