1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview

DSS - Les 11

  1. the police station(s)
    het politiebureau(s)
  2. the policeman
    the policemen
    de agent(-en)
  3. the cash card
    de pinpas(-en)
  4. to steal
    stelen
  5. stole (to steal, imperfect)
    stal (OVT)
  6. stole (to steal, present perfect)
    (hebben) gestolen (VTT)
  7. to happen
    gebeuren
  8. happened (to happen, imperfect)
    gebeurde (OVT)
  9. happened (to happen, present perfect)
    (hebben) gebeurd (VTT)
  10. to get
    pakken
  11. got (to get, imperfect)
    pakte (OVT)
  12. got (to get, present perfect)
    (hebben) gepakt (VTT)
  13. then, when
    toen
  14. away, gone
    weg
  15. everywhere
    overal
  16. to search
    zoeken
  17. searched (to search, imperfect)
    zocht (OVT)
  18. searched (to search, present perfect)
    gezocht (VVT)
  19. nowhere, not anywhere
    nergens
  20. to find
    vinden
  21. found (to find, imperfect)
    Vond (OVT)
  22. Found (to find, present perfect)
    gevonden (VTT)
  23. I am sure...
    ik weet zeker
  24. to loose
    verliezen
  25. loosed (to loose, imperfect)
    verloor (OVT)
  26. loosed (to loose, present perfect)
    (hebben) verloren (VTT)
  27. someone/-body, anyone/-body
    iemand
  28. nobody, no one
    niemand
  29. around
    in de buurt
  30. to draw/to sign
    tekenen
  31. drew/signed (to draw/to sign, imperfect)
    tekende (OVT)
  32. drew/signed (to draw/to sign, present perfect)
    getekend (VTT)
  33. the pen(s)
    • de pen
    • de pennen
  34. how on earth can that be!
    hoe kan dat nou!
  35. odd
    gek
  36. the pocket(s)
    • de zak
    • de zakken
  37. the coat(s)
    • de jas
    • de jassen
  38. clever(ly)
    slim
  39. sometimes
    wel eens
  40. the mistake(s)
    de fout(-en)
  41. dreadful(ly)
    heel erg
  42. Is that right?
    Klopt dat?
  43. Is that correct?
    Is dat juist?
  44. so...., right?
    Dus (+repetition)?
  45. Yes, that's right.
    • Ja, dat klopt
    • Ja, dat is juist
  46. That's not right
    • Nee, dat klopt niet
    • Nee, dat is niet juist
  47. the passerby(s)
    de voorbijganger(s)
  48. somewhere
    ergens
  49. the neighbourhood
    de buurt
  50. let me think
    even denken
  51. to cross
    oversteken
  52. crossed (to cross, imperfect)
    stak over (OVT)
  53. crossed (to cross, present perfect)
    (hebben) overgestoken (VTT)
  54. the baker's
    de bakker(s)
  55. the corner(s)
    de hoek(en)
  56. (to the) left
    links(af)
  57. the left hand side
    de linkerkant
  58. straight on
    rechtdoor
  59. across the bridge
    de brug over
  60. the bridge(s)
    • de brug
    • de bruggen
  61. straight opposite
    recht tegenover
  62. the hairdresser's
    de kapper(s)
  63. to close
    sluiten
  64. closed (to close, imperfect)
    sloot (OVT)
  65. closed (to close, present perfect)
    (hebben) gesloten (VTT)
  66. annoying
    vervelend
  67. the cash machine(s)
    • de geldautomaat
    • de geldautomaten
  68. alright
    ook goed
  69. the (post) office
    • het (post)kantoor
    • de (post)kantoren
  70. the mail
    de post
  71. the stamp(s)
    de postzegel(s)
  72. the letter(s)
    • de brief
    • de brieven
  73. the counter clerk (female)
    de lokettiste(s)
  74. Australia
    Australië
  75. otherwise
    anders
  76. the postcard(s)
    de kaart(-en)
  77. in(side), within
    binnen
  78. Europe
    Europa
  79. to change (money)
    wisselen
  80. changed money (to change money, imperfect)
    wisselde (OVT)
  81. changed money (to change money, present perfect)
    (hebben) gewisseld (VTT)
  82. you can
    dat kan
  83. the counter(s)
    • de loket
    • de loketten
  84. the mailbox(es)
    de brievenbus(sen)
  85. the foreign country
    het buitenland
  86. gram(s)
    • de gram
    • de grammen
  87. the (postal) card(s)
    de (brief)kaart(-en)
  88. the envelope(s)
    de envelop(-pen)
Author
josique
ID
304165
Card Set
DSS - Les 11
Description
DSS - Les 11
Updated

  1. Home
  2. Flashcards
  3. Preview