latin words.txt

  1. tumultus
    rumoer,oproer
  2. occasio, (gen.) (geslacht)
    occasionis(vrl.) - gelegenheid
  3. turbo (inf.)
    turbare- in verwarring brengen, verwarren
  4. opus, (gen.) (geslacht)
    operis (onz.) - werk
  5. accido, (perf.) (inf.)
    accidi (accidĕre) - gebeuren
  6. scribo, (perf.) (inf.)
    scripsi (scribĕre) - schrijven
  7. intentus, (vrl.), (onz.)
    intenta, intentum - (in)gespannen, in gespannen verwachting, oplettend
  8. doctus, (vrl.), (onz.)
    docta, doctum - geleerd
  9. studium
    • 1. ijver
    • 2. studie
  10. bona, (gen.) (geslacht + getal)
    bonorum (onz.mv.) - goederen, bezittingen
  11. factum
    • 1. feit
    • 2. daad
  12. parco, (perf.) (inf.) + welke naamval
    peperci (parcĕre) + dat. - sparen
  13. quaero, (perf.) (inf.) + welke voorzetsel + welke naamval
    quaesivi (quaerĕre) + ab/ex + abl. - vragen aan
  14. victoria
    overwinning
  15. libero (inf.) + welke vz + welke naamval
    (liberare) ab + abl. - bevrijden van
  16. septem (onverbuigbaar)
    zeven
  17. interficio, perf. (inf.)
    interfeci (interficĕre) - doden
  18. legatus
    • 1. gezant
    • 2. onderbevelhebber
  19. impedio (inf.)
    (impedire) - verhinderen
  20. plurimi (mv.)
    de meeste(n), zeer vele(n)
  21. ne + conj.
    • 1. (op)dat niet, om niet te, om te voorkomen dat
    • 2. dat, om te (na ww. van vrezen en verhinderen)
  22. impero (inf.) + welke naamval
    (imperare) + dat. - bevelen
  23. circum (soms + acc.)
    rondom
  24. sibi (welke naamval)
    (dat.) - aan hem/haar/hen (dat. van se)
  25. undique
    van alle kanten
  26. ius, (gen.) (geslacht)
    iuris (onz.) - recht
  27. aedificium
    gebouw
  28. exitus
    • 1. uitgang
    • 2. afloop, einde
  29. cura
    zorg
  30. quoniam
    aangezien, omdat
  31. aut
    of
  32. conspectus
    (aan)blik, (uit)zicht
  33. curia
    senaatsgebouw
  34. supersum, (perf.) (inf.)
    superfui (superesse) - over zijn, overblijven
  35. pauci (mv.)
    weinige(n), enkele(n)
  36. interrogo (inf.)
    (interrogare) - ondervragen
  37. haud
    (helemaal) niet
  38. copia
    voorraad, overvloed
  39. gaudeo (inf.)
    • gaudere - 1. blij zijn
    • 2. (+ abl.) zich verheugen over
  40. rumor, (gen.) (geslacht)
    rumoris (mnl.) - gerucht gepraat
  41. quisque
    ieder
  42. captivus
    • 1. (zelfst. nw.) krijgsgevangene
    • 2. (bijv. nw.) gevangen
  43. copiae (mv.)
    legermacht
  44. gaudium
    vreugde
  45. ipse, (vrl.), (onz.)
    • ipsa, ipsum - 1. zelf
    • 2. juist, precies
  46. et ... et
    en ... en, zowel ... als
  47. doleo, (perf.) (inf.)
    dolui (dolere) - pijn/ verdriet hebben, treuren (om)
Author
Marius
ID
99369
Card Set
latin words.txt
Description
Woorden Latijn 16
Updated