-
-
occasio, (gen.) (geslacht)
occasionis(vrl.) - gelegenheid
-
turbo (inf.)
turbare- in verwarring brengen, verwarren
-
opus, (gen.) (geslacht)
operis (onz.) - werk
-
accido, (perf.) (inf.)
accidi (accidĕre) - gebeuren
-
scribo, (perf.) (inf.)
scripsi (scribĕre) - schrijven
-
intentus, (vrl.), (onz.)
intenta, intentum - (in)gespannen, in gespannen verwachting, oplettend
-
doctus, (vrl.), (onz.)
docta, doctum - geleerd
-
-
bona, (gen.) (geslacht + getal)
bonorum (onz.mv.) - goederen, bezittingen
-
-
parco, (perf.) (inf.) + welke naamval
peperci (parcĕre) + dat. - sparen
-
quaero, (perf.) (inf.) + welke voorzetsel + welke naamval
quaesivi (quaerĕre) + ab/ex + abl. - vragen aan
-
-
libero (inf.) + welke vz + welke naamval
(liberare) ab + abl. - bevrijden van
-
septem (onverbuigbaar)
zeven
-
interficio, perf. (inf.)
interfeci (interficĕre) - doden
-
legatus
- 1. gezant
- 2. onderbevelhebber
-
impedio (inf.)
(impedire) - verhinderen
-
plurimi (mv.)
de meeste(n), zeer vele(n)
-
ne + conj.
- 1. (op)dat niet, om niet te, om te voorkomen dat
- 2. dat, om te (na ww. van vrezen en verhinderen)
-
impero (inf.) + welke naamval
(imperare) + dat. - bevelen
-
circum (soms + acc.)
rondom
-
sibi (welke naamval)
(dat.) - aan hem/haar/hen (dat. van se)
-
-
ius, (gen.) (geslacht)
iuris (onz.) - recht
-
-
exitus
- 1. uitgang
- 2. afloop, einde
-
-
-
-
conspectus
(aan)blik, (uit)zicht
-
-
supersum, (perf.) (inf.)
superfui (superesse) - over zijn, overblijven
-
pauci (mv.)
weinige(n), enkele(n)
-
interrogo (inf.)
(interrogare) - ondervragen
-
-
copia
voorraad, overvloed
-
gaudeo (inf.)
- gaudere - 1. blij zijn
- 2. (+ abl.) zich verheugen over
-
rumor, (gen.) (geslacht)
rumoris (mnl.) - gerucht gepraat
-
-
captivus
- 1. (zelfst. nw.) krijgsgevangene
- 2. (bijv. nw.) gevangen
-
-
-
ipse, (vrl.), (onz.)
- ipsa, ipsum - 1. zelf
- 2. juist, precies
-
et ... et
en ... en, zowel ... als
-
doleo, (perf.) (inf.)
dolui (dolere) - pijn/ verdriet hebben, treuren (om)
|
|