-
-
idem, (vrl.), (onz.)
eadem, idem - dezelfde, hetzelfde
-
doceo, perf. (inf.)
docui (docere) - onderwijzen, leren
-
is, (vrl.), (onz.)
- ea, id - 1. hij, zij, het
- 2. deze/dit, die/dat
-
mos, gen. (geslacht)
moris (mnl.) - gewoonte, gebruik
-
praebeo, perf. (inf.)
praebui (praebere) - verschaffen, aanbieden
-
-
-
-
mores (mv.)
karakter, levenswijze, gedrag
-
constat + wat?
A.c.I. - het staat vast dat
-
felix, gen.
- felicis - 1. gelukkig, gezegend
- 2. voorspoedig
-
liberi, gen. (mv.)
.
liberorum - kinderen
-
-
-
postremo (bijw.)
tenslotte
-
-
carus, (vrl.), (onz.)
dierbaar, geliefd
-
pro + welke naamval?
- abl. - 1. voor, ter verdediging van
- 2. in plaats van, in ruil voor
-
-
pereo, perf. (inf.)
perii (perire) - omkomen, te gronde gaan
-
plebs, acc. (geslacht)
plebem (vrl.) - volk
-
adeo, perf. (inf.)
adii (adire)
-
-
dubito (inf.)
(dubitare) - aarzelen
-
intereo, perf. (inf.)
interii (interire) - sterven
-
sui (mv.)
de zijnen (hunnen), zijn (hun) verwanten, zijn (hun)
-
occupo (inf.)
(occupare) - bezetten, in bezit nemen
-
inimicus
- 1. (bijv. nw.) vijandig
- 2. (zelfst. nw.) vijand
-
eo, perf. (inf.)
ii (ire) - gaan, komen
-
prius (bijw.)
- 1. eerder, vroeger, eerst
- 2. liever
-
deleo (inf.)
(delere) - vernietigen, verwoesten
-
-
regio, gen. (geslacht)
regionis (vrl.) - streek, gebied
-
premo, perf. (inf.)
- pressi (premĕre) - 1. drukken
- 2. in moeilijkheden brengen, in het nauw brengen
-
|
|